Paragrafen

4. Financiering

Kasgeldlimiet

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet Fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan kortlopende financiering is in de Wet Fido de kasgeldlimiet opgenomen. De kasgeldlimiet wordt bepaald door het begrotingstotaal bij aanvang van het dienstjaar te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van 8,5%. Aan de hand van onderstaande opstelling kan de kasgeldlimiet worden bepaald.

Kasgeldlimiet
(bedragen x € 1.000)

kwartaal 1

kwartaal 2

kwartaal 3

kwartaal 4

Omvang vlottende korte schuld (A)

6.000

7.000

3.000

7.000

Opgenomen gelden < 1 jaar

1.500

3.500

0

2.500

Schuld in rekening courant

4.500

3.500

3.000

4.500

Vlottende middelen (B)

71

69

68

70

Totaal netto vlottende schuld (A-B)

5.929

6.931

2.932

6.930

Toegestane kasgeldlimiet

9.442

9.442

9.442

9.442

Ruimte onder de kasgeldlimiet

3.513

2.511

6.510

2.512

Begrotingstotaal 2025 (C)

111.078

111.078

111.078

111.078

Percentageregeling (D)

8,5%

8,5%

8,5%

8,5%

Kasgeldlimiet (C x D)

9.442

9.442

9.442

9.442

De ruimte onder de kasgeldlimiet zal zoveel mogelijk benut worden omdat bij een normale rentestructuur kortlopende geldleningen goedkoper zijn dan bij langlopende geldleningen. Het verloop van de omvang van de vlottende middelen is gebaseerd op de liquiditeitsplanning 2025.

Deze pagina is gebouwd op 10/17/2024 10:16:12 met de export van 10/17/2024 08:19:59