Kasgeldlimiet
Een belangrijk uitgangspunt van de Wet Fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan kortlopende financiering is in de Wet Fido de kasgeldlimiet opgenomen. De kasgeldlimiet wordt bepaald door het begrotingstotaal bij aanvang van het dienstjaar te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van 8,5%. Aan de hand van onderstaande opstelling kan de kasgeldlimiet worden bepaald.
Kasgeldlimiet | kwartaal 1 | kwartaal 2 | kwartaal 3 | kwartaal 4 |
---|---|---|---|---|
Omvang vlottende korte schuld (A) | 6.000 | 7.000 | 3.000 | 7.000 |
Opgenomen gelden < 1 jaar | 1.500 | 3.500 | 0 | 2.500 |
Schuld in rekening courant | 4.500 | 3.500 | 3.000 | 4.500 |
Vlottende middelen (B) | 71 | 69 | 68 | 70 |
Totaal netto vlottende schuld (A-B) | 5.929 | 6.931 | 2.932 | 6.930 |
Toegestane kasgeldlimiet | 9.442 | 9.442 | 9.442 | 9.442 |
Ruimte onder de kasgeldlimiet | 3.513 | 2.511 | 6.510 | 2.512 |
Begrotingstotaal 2025 (C) | 111.078 | 111.078 | 111.078 | 111.078 |
Percentageregeling (D) | 8,5% | 8,5% | 8,5% | 8,5% |
Kasgeldlimiet (C x D) | 9.442 | 9.442 | 9.442 | 9.442 |
De ruimte onder de kasgeldlimiet zal zoveel mogelijk benut worden omdat bij een normale rentestructuur kortlopende geldleningen goedkoper zijn dan bij langlopende geldleningen. Het verloop van de omvang van de vlottende middelen is gebaseerd op de liquiditeitsplanning 2025.